Het elfenmeisje dat leert vliegen

Een mooie metafoor geschreven door Judith Kraft – NLP Practitioner
In het bos vieren de bewoners feest. Ze vieren de geboorte van een nieuw elfenmeisje. Terwijl de elfenvrouwtjes, mannetjes en kinderen naar het pasgeboren elfje komen kijken moeten er nog vele andere dingen gebeuren want: de Herfst is in aantocht. Een bos is het thuis van vele wezens. Wezens die elkaar helpen, elkaar  plagen, met elkaar plezier maken of bang zijn voor elkaar. Zo wonen er behalve de elfen ook kabouters, nimfen, geesten, ouderen, dwergen, trollen en natuurlijk de dieren. Wanneer de dieren de frisse tinteling van De Herfst in de lucht ruiken weten ze dat ze zich klaar moeten maken voor de komst van Koning Winter. Voedsel verzamelen, huisjes verstevigen, pluisjes, veertjes, wolletjes naar slaapplaatsen sjouwen. Bij deze en nog vele andere werkzaamheden helpen vooral de elfen en de kabouters druk mee. Om zo iedereen goed voor te bereiden op de kou waar Koning Winter zo trots op is. En terwijl alle wezens druk bezig zijn met zichzelf en met elkaar, openen de oogjes van het nieuwgeboren elfenmeisje zich voor het eerst. De oogjes kijken de wereld in. Hààr wereld in. De laatste zonnestralen van De Herfst verwarmen het meisje. Ze ligt veilig en warm in haar bedje. Al gauw, moe van al die eerste indrukken sluit ze haar oogjes en valt ze in slaap. De slaap brengt haar mooie dromen, zachte geluiden en een warm, veilig gevoel.
Ondertussen is het bos in rep en roer want plots, geheel onverwacht, valt Koning Winter met zijn troepen – wind, sneeuw en ijs – het bos binnen. Wanneer het elfenmeisje uit haar slaap gewekt wordt, haar oogjes weer opent is haar wereldje veranderd. De warme zonnestralen zijn verdwenen, alleen haar wiegje en het vuurtje in de kachel geeft haar nog warmte. Door de kieren van het huisje blaast koude wind. Met ogen die alles in zich opnemenkijkt ze door het raam. De wereld daarbuiten is groot, guur en koud. Ze hoort wolven huilen, konijntjes piepen, ziet elfen heen en weer te hulp schieten en het meisje wordt bang. Vlug sluit ze haar ogen. En met gesloten ogen, haar dekentje om zich heen, zichzelf wiegend ontdekt ze opnieuw in zichzelf die mooie, warme zachte, veilige wereld.
Tijdens die eerste winter van haar leven leert het elfenmeisje de gruwelen van Koning Winter te doorstaan. Zelf heeft ze niet veel nodig. Ze heeft een machtig wapen: haar eigen veilige binnenwereld. Met haar ogen, oren en gevoel staat ze open voor de buitenwereld. Ze ziet, luistert en voelt wat er gebeurd. Wat het elfje niet doet is praten. Ze verbaasd zich steeds meer over alle woorden, geluiden, zinnen en verhalen die de boswezens nodig hebben om elkaar te begrijpen. Andersom verbazen de boswezens zich over het stille elfje. Ze lijkt vaak onzichtbaar om vervolgens, wanneer ze aan haar denken plots te verschijnen, zonder uitleg nodig te hebben te helpen, te luisteren en dan weer te verdwijnen. Wat niemand weet is dat het elfje zich graag klein maakt. Soms probeert ze zichzelf wel uit te strekken en op iemand af te gaan, maar het liefst is ze alleen en geniet ze van de vrede die haar van binnenuit verwarmd.
Na een tijdje verliest Koning Winter, lui geworden door zijn hoogmoed, de macht over het bos. De windsoldaten verslappen en de wolken verdwijnen. De zonnestralen winnen aan kracht en laten sneeuw en ijs verdwijnen. Het bos met al zijn wezens, bomen, planten en struiken viert feest. Welkom Lente, zingen ze! Alles en iedereen komt naar buiten. En terwijl dit alles gebeurt zit het elfje hoog in de top van een boom. Ze ziet, hoort en ruikt de bladeren die open rollen, bloemknoppen die ervoor zorgen dat stelen een diepe buiging maken en dieren die giechelend met elkaar nieuwe nestjes bouwen.
Plots voelt ze iets prikken op haar rug. Ze reikt met haar handen naar achteren. Het ene moment schrikt ze, wat zijn dat? Maar het volgende moment weet ze: dit zijn mijn vleugels. Ze had ze al bij de andere elfen gezien, nu heeft ze ze zelf ook. Terwijl de lentezon haar vleugels droogt weet het elfje niet zo goed hoe ze zich nou moet voelen. Er zijn dagen dat ze eigenlijk heel graag zoals alle andere elfen zou willen zijn. Nu ze vleugels heeft en vast wel zal leren vliegen is ze al meer een elfje zoals alle andere elfen. Maar ze voelt zich zo heerlijk veilig wanneer ze zich klein kan terugtrekken in haar eigen wereld, zonder te vliegen en zonder te hoeven praten. Want zo heet dat wat die anderen behalve vliegen nog meer doen: praten. Mijmerend hoog in die boom zittend, ervaart ze hoe de Lente plaats maakt voor de Zomerkoningin. Ze zet met haar warme stralen het bos in een gouden gloed. Het is het prachtigste tafereel dat het elfje ooit heeft gezien en gevoelt. De warmte is niet alleen meer binnen in haar maar ook overal om haar heen. In haar buik voelt ze gekriebel.
Zonder dat ze het zelf in de gaten heeft gehad, klapperen haar vleugels al een hele tijd heen en weer. Ze zit niet meer in de top van de boom maar ze zweeft in de lucht. Ze kijkt naar haar voeten die niet ergens op steunen en het gekriebel in haar buik wordt sterker. Het gekriebel borrelt vanuit haar buik omhoog en een heerlijk, bevrijdend lachen stroomt over haar lippen. En terwijl haar vleugels sterker en sterker voelen begint ze te vliegen. Dit is het heerlijkste gevoel denkt ze lachend. Dènkt ze lachend? Dat klinkt raar dat lachen denkt ze, of denk ik niet maar….praat ik! In dat heerlijke en verbaasde gevoel kijkt ze en ziet ze beneden zich alle wezens hun eigen gang gaan. Door met deze vleugels te kunnen vliegen en met deze woorden te kunnen praten kan ik nòg beter de andere wezens helpen zegt ze hardop tegen zichzelf. Ik ben er voor hen maar zeker ook voor mezelf. Welke van de twee er wanneer op de eerste plaats komt, daarover moet ik nog een paar nachtjes slapen, maar gelukkig is slapen in mijn warme veilige bedje iets wat ik graag doe. Ik laat de dromen gewoon komen.



X